71. Vertellingen

Monmartre
Aan mijn wand had jarenlang mijn karikatuur uit Montmartre gehangen. Ik was al vaak geportretteerd, maar nooit in de open lucht op een druk plein vol kunst en kunstenaars. Ik had naar mijn handen gekeken en naar mijn wiebelende voet. Ik vond het niet prettig dat ik stil moest zitten, terwijl om me heen kinderen holden, mensen bewonderend naar de tekenaar keken en mijn moeder, die de tekenaar al geld had gegeven, langzaam uit mijn ooghoek verdween.
Ik sprong op toen de man de tekening oprolde en rende naar de plek waar ik mijn moeder voor het laatst had gezien. Op de hoek lagen twee bebaarde clochards in hun urine met ieder een halfvolle fles wijn in hun trillende handen. Ze staarden met lege ogen naar de drukte op het plein. Ik wilde niet kijken. Ik voelde me ongemakkelijk. Ik had al veel clochards gezien, maar dat ze hier zo in hun eigen plas lagen, nee, dat was nieuw voor me. En dat de kunstenaars en de bezoekers het kennelijk heel gewoon vonden dat twee mannen, van wie de moeder misschien nog wel blij geweest was met de geboorte van haar zoontje, hier in zo’n onmenselijke toestand lagen.
Op de schilderijtjes die in lange rijen aan draden hingen, waren de Parijse straten in vele kleuren uitgebeeld. Op geen van de plaatjes was een clochard te zien. Toen het papier vergeeld was en de hoeken waren uitgescheurd door de vele punaises – de tekening was steeds verhangen – verdween mijn vertekende meisjesgezicht in de prullenmand. Later ben ik er teruggeweest. Het plein was voller dan weleer en de portrettekenaars waren massaal aanwezig. Geen clochards.
Ik liet me niet weer tekenen. Dat die lui nou juist die eigenschappen uitvergroten die je met urenlange studie van je spiegelbeeld had weggewerkt. Je accenten waarmee je wilt opvallen ontbreken op zo’n blad. Je neus is breder, je mond te smal. Je ogen lonken vals. Met vaardig houtskool zetten ze je te kijk. Toch moeten hun slachtoffers er om lachen en ze betalen er dik voor.


Ja, ik was vaak geportretteerd. Onze familie telde diverse kunstenaars en één echte portretschilderes. Een zuster van mijn vader. Ze woonde in exotische landen en zond me op mijn verjaardagen een portret van mijzelf. Ze kreeg van mijn moeder foto’s toegezonden en die plaatjes kwamen als portretjes terug. Uit Spanje, Portugal, Mexico, Costa Rica, Zuid-Frankrijk. Tante verhuisde bijna jaarlijks. Bij ieder portretje was een Amerikaanse dollar ingesloten; twee gulden tachtig, toen.

-----------------------------------------------------------------------------------------
-----------------------------------------------------------------------------------------

OPA Jantzen
Ik tuurde verlegen naar het nachtkastje dat naast opa’s bed stond. Hij had weer een kamer gehuurd in het Kurhaus in Scheveningen. Hij kwam één maal per jaar in Nederland en van mij werd verwacht dat ik hem kwam bezoeken. Vanaf mijn negende jaar reisde ik van Ede naar Den Haag. Alleen. Aangezien de trein niet verder reed dan de laatste halte, het eindstation - dat toen Staats Spoor werd genoemd - hoefde ik niet op te letten wanneer ik moest uitstappen. Als iedereen de trein verliet, moest ik er ook uit. Het mooiste van de hele reis, vond ik, dat ik de draaischijf kon zien waarmee de locomotief met de neus de andere kant op werd gezet. Zodra de locomotief goed stond voor vertrek, liep ik naar de tram waarvan ik het nummer maar niet onthield. Ik vroeg het wel tienmaal, voordat ik durfde in te stappen.Eenmaal in de tram, bleef ik gespannen uit het raam kijken. Ik werd er draaierig van. De tram slingerde heen en weer en trok me in de scherpe bochten bijna van de houten bank. Valkenboschlaan, riep de bestuurder. Maar de laan was lang en er waren meer haltes. Ik moest uitstappen bij de Fahrenheitstraat. Die herkende ik aan bakkerij Hus op de hoek. De tram leek er recht op af te rijden.
Schuin tegenover bakkerij Hus woonde mijn oma. Ze was een warmhartige vrouw. Stokdoof. Ik moest schreeuwen om me verstaanbaar te maken. Ik was niet goed in schreeuwen en probeerde te communiceren met gebaren. Meestal begreep oma wat ik bedoelde. Na een korte ontvangst, een kopje thee en een koekje, verliet ik haar huis en stapte ik op een nieuwe tram die me naar het Kurhaus bracht. Ook daar was een eindhalte, maar de weg terug vond ik eng. De tram reed lange tijd door een nauwe straat. Winkelramen schoten voorbij en ik had meestal net iets te laat de bakkerij in de gaten. Het kwam er op neer dat ik één halte verder uit de tram sprong en op een holletje naar de bakkerij terugrende. Ik had een slecht richtingsgevoel. Gelukkig kon ik aan de wegrijdende tram zien welke kant ik moest opgaan. Als ik met mijn rug naar de deur van de bakkerij ging staan, dan kon ik zien welk huis van mijn oma was. Het eerste huis met een voortuin. Het adres had ik van buiten geleerd; voor het geval ik zou verdwalen.




Op het nachtkastje van opa lag een klein schrift.
"Daarin schrijf ik alle gedachten op die me zomaar te binnen schieten", zei hij. Hij had een zwaar Duits accent. Ik kon hem met moeite verstaan.
Opa Jantzen deed zijn best om mij ieder jaar tijdens deze ontmoeting, van nauwelijks twee uren, op te voeden. Hij vertelde over zijn schooljaren in Duitsland. Over wat er goed en fout was aan straffe discipline.
"Ik hoorde tot de beste drie van de klas. Niet goed,",zei hij, "niet goed. De meeste kinderen wisten dat ze nooit tot de eersten zouden horen. Ze raakten gedemotiveerd. Nee, je moet kinderen nieuwsgierig maken en iedereen belonen naar inzet, niet naar resultaat."
Hij liet me tafels opzeggen en gaf me advies over wat ik moest lezen. En vooral, hóe ik moest lezen. "Lees nooit één boek", zei hij streng. "Lees altijd drie boeken tegelijkertijd".

Ik zag mezelf al zitten met drie boeken op schoot. Hoe moest ik die vasthouden? En dan uit ieder boek beurtelings een bladzijde lezend. Zo bedoelde hij het niet, zei opa. Ik mocht een paar hoofdstukken achtereen lezen uit één boek, maar ik moest oppassen niet gegrepen te worden door het verhaal.
"Het gaat niet om het verhaal, zei hij, het gaat om hoe het geschreven is en om wat het je zegt. Als je een boek in één adem uitleest, lees je niet. Dan consumeer je."
Dat was niet de bedoeling, begreep ik, hoewel consumeren een woord was dat ik niet begreep. Maar hoe moest je dan wel lezen?
'Laat je niet meeslepen," zei hij, blij met mijn belangstelling. "Maar let op de taal, op wat je kunt leren van hoe het geschreven is."
Ik heb mijn opa nooit verteld dat ik op mijn achtste jaar mijn eerste Perry Mason las. We hadden er stapels van thuis. Nadat ik de eerste Perry, The Case of the Moth-eaten Mink, driekeer had gelezen en het Engels en het verhaal begreep, verslond ik ze per dozijn!
Maar van invloed, hoe klein ook, is zijn les wel geweest. Na de tijd van Perry’s en Marples, heb ik de sterke neiging in slaap te sukkelen wanneer het verhaal alleen om het verhaal draait. Inspiratie vind ik in teksten die meer zeggen dan er staat, in verhalen of personages die universele kwaliteit hebben, in metaforen, in poëzie. En in beeldende kunst die me aanzet tot eigen creativiteit. En ook naast míjn bed lag lange tijd een schriftje. De beste ingevingen komen snel, onverwacht en ontglippen even snel. Tegenwoordig ligt er, na de iPod touch, een smart phone.

-----------------------------------------------------------------------------------------
-----------------------------------------------------------------------------------------